Het is zaterdagochtend en na een rustig ontbijt begin ik mijn dag standaard met een lijstje met de dingen die ik op het programma heb staan voor vandaag. Mijn hoofd is vol: er zijn dingen die ik moet, die ik mag, die ik graag zou willen doen. En om het overzicht te houden maak ik er een lijstje van, dat geeft me een beter gevoel.
Huishoudelijke klussen, wat boodschappen, gezellig naar de markt, even naar mijn favoriete winkel in de stad, onze harige viervoeters uitlaten en borstelen, de tuin, even naar onze oude buurvrouw om wat tijdschriften af te geven, de kamer gezellig maken voor de visite van vanavond en het eten voorbereiden. Opgeruimd begin ik aan mijn dag, er komen wat tussendoor klusjes bij en hier en daar wijk ik af van mijn lijstje maar het gaat best goed. Totdat ik op de markt ben en de vrouw waar ik wekelijks mijn fruit koop aan me vraagt hoe het met mijn oude vader met dementie gaat. Tja… hij woont inmiddels veilig in een verzorgingshuis vertel ik haar. Dat voelt fijner voor ons, zijn kinderen. Maar nee hij heeft het daar niet naar zijn zin, elke dag wil hij naar huis maar hij heeft geen huis meer. Zijn nieuwe thuis is een kamer in een gedateerd verzorgingshuis in zijn dorp. Er is daar alleen plaats voor een kast, een stoel en een bed. De huiskamer, badkamer en toilet deelt hij met de andere bewoners van zijn afdeling. Dat is ook het enige wat ze delen met elkaar want ieder leeft daar (heel modern) in zijn eigen mistige bubbel. Allemaal willen ze graag naar huis. Als je op visite komt moet je opletten dat er niet per ongeluk iemand mee naar buiten glipt. Er is gebrek aan goed personeel, en de verzorgers die er zijn lopen op hun tandvlees. Nog steeds word ik emotioneel als ik erover praat. Nog steeds word ik verdrietig van de manier waarop deze groep mensen met dementie hun laatste jaren moeten slijten.
De marktvrouw wuift mijn klaagzang over het verzorgingshuis weg. Ze geeft me een bakje aardbeien en adviseert me met klem naar hem toe te gaan, zo vaak mogelijk. Omdat dat het enige is wat echt helpt. Er zijn voor iemand, bij iemand zijn, ervoor zorgen dat hij zich niet vergeten voelt. ‘Het gaat niet over dementie hebben, nee ge moet de mens zien’ zegt ze!
Zo komt het dat ik ’s middags bij mijn vader zit, hem meeneem naar een rustig plekje in de binnentuin van zijn afdeling. Daar zitten we samen, hand in hand, met onze neuzen naar de zon zijn we stil en genieten we van een alcoholvrij koud biertje en een bakje aardbeien van de markt.
Het stond niet op mijn lijstje, maar het kwam er toch van. Dank je wel bijzondere marktmevrouw voor het advies en het ‘overhoop’ halen van mijn to-do list. Voortaan ga ik met een ander gevoel op bezoek bij mijn vader en zijn huisgenoten. Ik blijf de mens(en) zien.
Kitty Simons, VKMO
foto: privé bezit