Column: Ieder kreeg naar zijn behoefte

(Handelingen 4:35)

Toen ik een jaar of achttien was, besloot ik dat het tijd werd om de Bijbel een keer integraal te lezen, van Genesis tot de Openbaring van Johannes. Katholieken zijn doorgaans niet van die bijbel-lezers en ik had gemerkt dat veel passages, met name die uit het Oude Testament, mij onbekend waren omdat ze niet voorkwamen in het lectionarium van de katholieke kerk. Dat moest maar eens veranderen. Het kon toch niet zo zijn dat ik het boek dat het meest bepalend is geweest voor onze West-Europese cultuur, niet volledig kende.

En zo las ik over Abigaïl, Gog, Nehemia en vele andere mij tot dan toe onbekende Bijbelse figuren. Aangekomen bij het Nieuwe Testament werd de Bijbel voor mij vertrouwder. Deze verhalen kende ik wel. Als misdienaar en later acoliet, had ik ze vaak gehoord in de kerk. Nu ik ze echter in een bredere context las, maakten sommige passages veel meer indruk op mij. Het sterkst gold dat nog voor Handelingen 4, waarin wordt gesproken over hoe de eerste christenen leefden. Ze waren één van hart en één van ziel en ‘ieder kreeg naar zijn behoefte’, zo wordt er vermeld. Vooral dat laatste was voor mij een eyeopener. Jong als ik was, was mijn beeld van een rechtvaardige verdeling dat iedereen precies even veel krijgt. Zo was ik opgevoed: ‘eerlijk zullen we alles delen’ en ‘gelijke monniken, gelijke kappen’. Een eerlijke verdeling was voor mij per definitie zonder aanzien des persoons. En als er dan toch onderscheid moest worden gemaakt, dan kon dit alleen worden gebaseerd op de verdiensten van de personen. Wie harder werkt, mag natuurlijk meer verdienen en een zware studie rechtvaardigt uiteraard ook een hoger salaris. Dat was mijn toenmalige beeld van rechtvaardigheid. In Handelingen werd echter niet gesproken over de verdienste maar over de behoefte als maat voor de verdeling. Dat zette mijn toenmalige ideeën over eerlijkheid op zijn kop. Dat ene zinnetje ‘ieder kreeg naar zijn behoefte’ heeft op vele momenten in mijn leven mijn handelen beïnvloed.

In 1982 begon ik aan mijn eerste baan. Ik werd docent in het voortgezet onderwijs. In die tijd werd er nog veelal frontaal les gegeven en een klas werd gezien als een redelijk homogene groep. Differentiëren in instructie, leertijd of leerstof gebeurde niet of nauwelijks. Gepersonaliseerd onderwijs was nog onbekend, laat staan passend onderwijs. De inzichten die ik had verkregen door het lezen van Handelingen, gaven mij echter de overtuiging dat ik mijn leerlingen ‘naar behoefte’ moest bedienen. Ik praatte dus veel met individuele leerlingen om te ontdekken welke aanpak voor dat specifieke kind het beste was. Ik dwong mezelf om goed naar mijn leerlingen te kijken. Ik wilde ontdekken ‘hoe ze in elkaar zitten’ en ik probeerde – hoe lastig ook – mijn onderwijs daar zo veel mogelijk op af te stemmen. De een had veel vrijheid nodig, de ander juist een strakke structuur. De een had behoefte aan veel uitleg, terwijl een ander het zelf wilde ontdekken. Als vanzelf koos ik voor elk kind een iets andere aanpak. Als ik Handelingen niet gelezen zou hebben, had ik dat wellicht niet zo bewust gedaan.

Gelukkig zijn we tegenwoordig een heel stuk verder in het onderwijs. Maatwerk, differentiatie en gepersonaliseerd leren zijn zelfs modetermen geworden. Met passend onderwijs proberen we ons onderwijs vorm te geven naar de behoeften van de individuele leerling, hoe anders deze ook is. In het huidige onderwijs zijn leerlingen beslist geen eenheidsworst meer. Ons onderwijs is in de afgelopen veertig jaar in mijn ogen een stuk eerlijker en humaner geworden. We erkennen dat ieder mens uniek is en dat daarom ieder gegeven moet worden ‘naar zijn behoefte’, net zoals de eerste christenen deden. Een bijzonder mooie ontwikkeling!

Jean Wiertz, rector Sint-Janslyceum