Paolo en de roos

Ik was afgelopen week in Rome met leden van het VKMO. Dat was goed voor mooie gesprekken, onderling en met de mensen met wie we ontmoetingen hadden. 

En toch. Hoe goed en mooi die ontmoetingen ook waren, hoe fijn het ook is om in Rome te zijn, waar je niet alleen door een geschiedenisboek loopt, maar het ook helemaal vanzelfsprekend is om gelovig te zijn… Iets anders maakte deze reis voor mij bijzonder. 

Dat andere was de oprechte verbazing, gevolgd door blijdschap, van een man van de straat. Een dakloze. Hij lag op zijn kartonnen doos onder een brug, met een badlaken als een deken en met drank voor zich uitgestald. Die avond had een aantal van ons in een restaurant een roos gekregen. Ik had me voorgenomen de mijne aan de eerste dakloze te geven die ik tegen zou komen, omdat ik in deze stad zo geconfronteerd werd met mensen die geen dak hebben en nauwelijks waargenomen worden. Hij was die eerste, die man op zijn kartonnen doos. En hij kon het amper geloven. Hij wilde de roos niet aannemen. 

In de universele mensentaal gaf hij mij te verstaan dat ik me wel moest vergissen. “Voor mij?” “Ja, voor jou!” Hij voelde zich gezien, misschien wel voor het eerst die dag of die week. Door iets kleins als een roos, waar hij niets aan had: het was geen drank of geld, en eten kon hij die roos ook al niet. 

De volgende middag fietste ik terug naar mijn hotel toen ik ineens een man hoorde roepen. “Signora Rosa, signora.” Hij was het. Hij hield een leeg bierflesje omhoog met de roos erin, de hand op zijn hart en een luchtzoen in mijn richting blazend.

Ik haalde bij McDonalds warme thee en een hamburger en bracht hem die. Daar had hij meer aan dan aan die roos, die nog steeds naast hem stond in dat lege bierflesje. Hij vroeg of ik gelovig was. “Sei religioso?” “Si”, antwoorde ik, ja. Hij wees naar mij met de woorden “un angelo”, een engel. Maar ik denk dat hij míjn engel was, omdat hij me intens heeft laten ervaren dat een op het oog kleine handeling van diepe betekenis kan zijn. En hij zag me. Ik voelde me ook door hem gezien. 

Ik hoef geen schouderklopje voor wat ik deed. Ik schrijf dit omdat ik erdoor ervaren heb het voor deze man van de straat betekende om gezien te worden. Om ineens een roos te krijgen, een ‘ik zie je, daar waar je bent’. Zijn zorg voor die roos ontroert me nog steeds. In het grauwe en rauwe van zijn wereld, stond die bloem daar prachtig te zijn. Hij werd er op de een of andere manier meer mens van. “Hoe heet je?”, vroeg ik. “Paolo”, zei hij. Paolo vervolgde zijn weg en ik de mijne. Hij en ik, levend in twee verschillende werelden in dezelfde stad, elkaar een aantal dagen op rij ontmoetend op hetzelfde kruispunt, waar we alleen naar elkaar konden zwaaien en wat woorden konden uitwisselen. 

Rome leerde mij deze keer om te kijken, te zien en te ontvangen. Om te luisteren en de taal van het hart te spreken. Het was goed.

Carlien Geelkerken
[deze column verscheen ook het Katholiek Nieuwsblad]